Schaal kan je in verschillende varianten tegen komen in je examen. Bijvoorbeeld bij de vraag over een schaalmodel van een auto of gebouw of je ziet het op een tekening of plattegrond staan. Belangrijk om te weten is dat schaal altijd een verhouding aangeeft tussen hetgeen wat je hebt (kaart of schaalmodel) en de ware grote of afstand. Wanneer er geen andere eenheid gegeven is gaat het altijd om cm op cm. Daarnaast druk je schaal vrijwel altijd uit als 1 op een bepaald getal, bijvoorbeeld 1 : 100. Dat wil zeggen dat 1 centimeter in het echt 100x zo groot, dus 100 centimeter is.
Zie onder het kopje ‘Materialen’ voor verschillende rekenvoorbeelden en een handig stappenplan.
Je hebt nu de uitleg gezien en/of gelezen. Tijd om te gaan oefenen. Klik op oefeningen van dit onderwerp. Je krijgt nu een serie van 5 vragen. Na elke vraag krijg je direct te zien waarom je vraag juist of onjuist is. Je kunt hierna indien gewenst de oefeningen opnieuw starten. Je krijgt dan weer 5 nieuwe vragen. Dit kan je blijven herhalen en zo kan je eindeloos blijven oefenen.
Ik wil je heel veel succes en heel veel rekenplezier toewensen!
